donderdag 30 december 2010

Christus in Getsemane

Na het laatste avondmaal ging Christus met Petrus, Johannes en Jacobus naar het hof Getsemane. Ook wel de olijfberg genoemd. Hij wist dat hij verraden was, door Judas, en terechtgesteld zou worden. Hij wilde heel de avond bidden, en vroeg zijn leerlingen om mee te bidden, en wakker te blijven. Uiteindelijk vielen de leerlingen in slaap, en moest Christus alleen bidden. Het waren eenzame uren voor hem, wetend dat hij terechtgesteld zou worden. Hij zweette bloed van angst. Hij bad naar God, ‘zijn Vader’, of de dood hem gespaard mocht blijven, maar wilde wel de wil van God volbrengen. Toen hij later de berg af kwam, kwamen soldaten hem arresteren.
Er zijn natuurlijk ook andere versies van het verhaal. Bij een andere versie worstelt Christus niet met de angst voor de dood. Maar de dood valt hem aan.

Getsemane of ook Gethsemane geschreven betekend oliepers. Waar de hof precies lag is niet helemaal duidelijk, maar vaak wordt aangenomen dat het op de Olijfberg was, buiten de muren van Jeruzalem. Op diverse van de vermoedelijke locaties van dat hof werden in de loop der tijden kerken gebouwd.

Het hof Getsemane/ Gethsemane, de olijfberg.



Schilder: Andrea Mantegna.
Titel: Christus en metgezellen in de hof van Gethsemane.
Datering: 1455.
Kunststroming: Renaissance.
Afmeting: 63 x 80 cm.
Plaats: National Gallery, Londen.
Techniek: Tempera op hout.

Pre- iconografische beschrijving
Je ziet een landschap met bergen en een stad op de achtergrond. Er loopt in de verte een groepje mensen. Op de voorgrond liggen drie mensen, die lijken te slapen. Op een heuveltje zit een man geknield. Hij lijkt te bidden naar 5 naakte mannetjes met vleugels die in de lucht op een wolk staan. Zij hebben een kruis vast en zwarte soort van stok.
Er zijn ook dieren in de afbeelding te zien. Zoals konijnen rechts en links. En een vogel rechts in de boom. Ook is er een rivier, waar iets van vissen in lijken te zitten.

Iconografische beschrijving
De stad moet Jeruzalem voorstellen, want daar is de hof van Gethsemane bij te vinden. De knielende man, moet Christus voor stellen. De heuvel waar hij op zit, is het hof van Gethsemane. Want daar bad hij op toen hij wist dat hij verraden was.
De drie mannen op de grond zijn de leerlingen Petrus, Johannes en Jacobus van Christus. Zij waren in slaap gevallen, doordat ze heel nacht door zouden moeten bidden en Christus wakker zouden moeten houden. De leerlingen waren heiligen, dat zie je aan het aureool die ze boven zijn hoofden zijn gemaakt. Ook Christus heeft een aureool boven het hoofd.
De groep mensen op de achtergrond zijn de soldaten en andere mensen die tegen Christus zijn, om Christus te arresteren. Zij komen richting het hof van Gethsemane. Je ziet dat de soldaten speren hebben, en een soldaten outfit dragen. Vooraan loopt er een leerlingen van Christus, Judas, die Christus verraden heeft. Hij leid de soldaten naar Christus.
Bovenop de wolk staan wat engelen. Een engel heeft een kruisstaf in zijn hand. Dat kan verwijzen naar Johannes de doper. Waarschijnlijk zodat Christus weet dat hij gedoopt is (door Johannes zelf), en een heilige zal blijven. Maar ook is Johannes de beschermer van gevangenen. Maar het meest waarschijnlijke is dat de voorwerpen die de engelen vasthouden passiewerktuigen zijn. Dat zijn voorwerpen die behoren bij de lijdensweg van Christus. Zoals het kruis die te zien is, en de (martel)zuil die de linker engel vast heeft. De rechter engel lijkt een lans te hebben.
In het water lijken vissen te zitten. De vis staat symbool voor Christus. Want van het Griekse woord vis, is van elke lekker een woord te maken. Jezus Christus Zoon van God Redder, krijg je dan.
Je ziet konijnen hier en daar in het schilderij. Een konijn staat symbool voor de vruchtbaarheid en lust. Ook is er een vogel in de boom te zien. Er is niet goed te zien om welke vogel het gaat. Een merel staat door zijn zang symbool van de verleiding. Maar het lijkt mij meer waarschijnlijk dat het een raaf moet voorstellen. Want die staat symbool voor onheil en leugen. En onheil kwam eraan, want Christus werd gearresteerd.
Op de achtergrond zie je een stad, het is Jeruzalem. Want daar kwam Christus vandaan, en de olijfberg ligt daar ook naast. In de verte zie je in de lucht al dat de nieuwe dag aanbreekt. Want Christus is heel de nacht wakker gebleven om te bidden.
De aantal takken en plantjes op de grond verwijzen de olijfbomen, die natuurlijk op de olijfberg te vinden is. Omdat olijfbomen langzaam groeien en lang leven, staan ze symbool voor geduld, vrede, rust en onsterfelijkheid.

Vergelijking verhaal met de afbeelding
Bij sommige versies van het verhaal is Christus bang voor de dood, en bij sommige dus niet. Bij dit schilderij is het gezicht niet goed te zien van Christus. Al lijkt het vanaf de zijkant wel dat Christus hoopvol naar boven kijkt, naar de engelen. Ook is zijn houding vrij actief afgebeeld, hij zit niet rustig te bidden. Daardoor lijkt hij wel een soort van bang te zijn. Hij zit hoopvol te bidden alsof hij denk dat alle beetjes nog helpen. Ook komt het schilderij vrij angstig over, omdat je de soldaten in de verte er al aan ziet komen. Het voelt alsof Christus nog gehaast moet bidden, voordat de soldaten komen.
Het landschap geeft ook een bepaalde karakter mee. Het ziet er kaal en verdroogt uit, waardoor het allemaal een hopeloos vooruitzicht krijgt. Het ziet er niet vrolijk uit. Je ziet dat er iets gaat komen wat niet goed is. Ook het groen aan de bomen is niet heel vol, waardoor de dood dicht bij lijkt te komen.
Christus lijkt er alleen voor te staan. Zijn leerlingen liggen vredig op de grond te slapen, alsof ze zich niet druk maken over wat er komen gaat. Ook de engelen op de wolk staan al klaar met de lijdenswerktuigen die komen gaan voor Christus. Het komt erop neer dat er geen andere uitweg meer is voor Christus dan gearresteerd worden.

Vrije school presentatie

Over vrije school de Berkel in Nijmegen. Een middelbare school voor vmbo, havo en vwo.

Wat is de visie op onderwijs en leren van deze school.
Wat vind je terug van de oorspronkelijke uitgangspinten van jullie pedagogische stroming?
De school werkt dus vanuit de antroposofie van Rudolf Steiner. De Berkel is gebaseerd op het idee dat een mens zich ontwikkelt in leeftijdsfasen. In iedere leeftijdsfase ligt er een accent op een bepaald deel van de menselijke ontwikkeling. De totale leerling wordt aangesproken. Juist het aanspreken van hoofd, hart en handen kan leiden tot een optimale ontplooiing van de leerling. Daarom worden naast kennisgerichte vakken veel praktische en kunstzinnige vakken gegeven. De inhoud van deze vakken is een middel om tot ontwikkeling te komen.
De Berkel vind dat de sociale ontwikkeling van de leerling ook een belangrijke rol speelt. Verantwoordelijkheidsgevoel,inlevingsvermogen, tolerantie, respect, wilskracht, creativiteit, zelfwerkzaamheid en collegialiteit zijn allemaal kwaliteiten die naast intellectuele vermogens en kennis bepalend zijn voor de levensloop van de leerlingen. Daarom worden de klassen ook niet ingedeeld naar hun intellectuele vermogens, maar naar hun leeftijd. Zodat ze elkaar leren te waarderen op hun diverse en verschillende kwaliteiten. Al word er op de Berkel vanaf klas negen in niveaugroepen gewerkt bij wiskunde, omdat de niveaus onderling te ver uiteen liepen. Voor de moderne vreemde talen wordt dit vanaf klas tien gedaan.
Rudolf Steiner ging er vanuit dat elke leerling een unieke geestelijke identiteit bezit. De Berkel vind dat onderwijs er op gericht moet zijn dat de leerling zichzelf kan leren vinden. De aangeboden lesstof moet dan ook zowel inhoudelijk als naar de vorm ontwikkelingsstof zijn. Daarom word er op de school veel pedagogische en didactische vaardigheden gebruikt.
Rudolf Steiner en De Berkel vind het belangrijk dat je leert te ontdekken wie je bent als mens. Wat wil ik? Wat kan ik? Hoe leer ik? Wie ben ik? Wat vind ik belangrijk in het leven?

Welke rol is er toebedeeld aan de beeldende vakken?
De Berkel streeft naar een zo breed mogelijke ontwikkeling van menselijke vermogens. Het gaat niet alleen om het verwerven van kennis, maar vooral ook om ontwikkeling van gevoel voor het sociale en het kunstzinnige en om het verkrijgen van ambachtelijke en technische vaardigheden. Hiermee wordt een basis gelegd voor het latere leven en voor het functioneren in de maatschappij. Er word dus veel aandacht besteed aan ontdekken en leren omgaan met de sociale en creatieve vaardigheden van de leerlingen. Daarbij spelen beeldende vakken ook een rol.
De Berkel heeft ook nog een praktische stoom, de Regge. Gewoonlijk wordt bij het leren gebruikt gemaakt van analytische processen, die uiteindelijk tot theoretische abstractie moeten leiden. Hiervoor is minstens een gemiddelde theoretische intelligentie nodig. Maar er zijn ook leerlingen die gemakkelijker leren door
te doen, te werken en te ervaren. Zij maken gebruik van andere 'soorten van intelligentie’: praktische en sociale intelligentie. Deze leerlingen willen de werkelijkheid vooral op concrete wijze ervaren, het liefst zichtbaar of op een andere manier beleefbaar. Zij willen vaak leren in een samenhang; de dingen zien in een groter verband. Door op die manier onderwijs te geven, gebruik je hun eigen vermogens en groeit hun zelfvertrouwen. De leerlingen zullen zich gemotiveerd voelen om zich te ontwikkelen tot zelfstandige en zelfbewuste mensen. Daarbij is het heel goed mogelijk dat allerlei onvermoede talenten zichtbaar gaan worden.

De ideale school

Wat vind ik belangrijk in het onderwijs
Ik vind het belangrijk dat leerlingen zich bewust worden van zichzelf. Dat ze weten wie ze zijn en waar ze staan in het leven en de samenleving. Dat is misschien heel moeilijk in het voortgezet onderwijs, omdat leerlingen in die periode in de pubertijd komen. In het puberbrein ontstaat chaos, want er komen veel synapsen (verbindingen in de hersenen die zorgen voor het overbrengen van de informatie) bij in de hersenen. Daardoor kunnen pubers moeilijk dingen overzien, keuzes maken, impulsen in bedwang houden, niet plannen. Maar toch vind ik het belangrijk dat ze er in ieder geval wel over na gaan denken. Als je bewust ben met jezelf, ben je dat ook met anderen en de omgeving om je heen. Dat als je dingen zegt, je daar ook echt achter staat. En niet omdat andere mensen dat ook vinden. Maar een eigen mening krijgen.
Daarbij is het ook belangrijk dat je sociaal bent naar andere mensen toe. Naar elkaar luisteren en andere respecteren. Leren van elkaars belevenissen en meningen.
Ik vind het belangrijk dat er vanuit de leerling word gekeken. Waar leerlingen aan toe zijn. Niet klakkeloos je lessen geven en de informatie erin stampen. Het zijn niet black boxen zoals de leertheorie van de behavioristen. Maar het zijn mensen met gevoelens en gedachten. Zoals de psychologie van de humanisten. De binnenkant is interessant. Wat is iemands kracht, talent. Eruit halen wat erin zit. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat leerlingen van alle vakken wat meekrijgen, om te ontdekken wat ze interessant vinden. Ze kunnen wel weten wat ze leuk vinden en alleen dat ontwikkelen. Maar ze moeten ook weten wat ze niet leuk vinden, dus dat ook ervaren. En je hebt ook bepaalde kennis nodig voor de huidige samenleving en toekomst. Ook al is dat niet altijd even leuk om te moeten leren.
Het is goed om van veel dingen kennis te hebben. Een brede ontwikkeling, om te weten waar je het over hebt. In de laatste 1 of 2 jaren van het voortgezet onderwijs kan je kiezen welke richting je op wilt. Zoals je dat nu al hebt bij havo en vwo. Bij moet je meteen al een richting kiezen, wat ik te snel vind. Ze moeten eerst kennis opdoen over van alles, voordat ze pas kunnen weten wat ze echt willen.

In een klas is het lastig om iedereen zijn eigen niveau stof te geven. Daarom lijkt mij het handig om bij klassikale lessen stof te geven die is afgestemd op de gemiddelde leerling. Want naar mijn idee werkt het niet echt dat je binnen één klas een keer stof moet uitleggen aan een paar leerlingen die het makkelijker begrijpen, en in diezelfde klas daarna nog aan de andere leerlingen die het moeilijker vinden het nog een keer uit gaan leggen. Want als de andere leerlingen op dat moment een vraag hebben, kan je ze niet helpen. Ze kunnen elkaar natuurlijk ook helpen. Maar als diegene die langs hen zit het ook niet weet, moeten ze naar iemand anders in de klas. Dan lopen er dus mensen rond, en praten met elkaar (wat opzich wel zachtjes kan, maar niet altijd gebeurd) en dan stoor je de les van de andere leerlingen die net stof uitgelegd krijgen. Het beste lijkt mij om de stof dus klassikaal uit te leggen, en mensen die nog extra hulp nodig hebben, die te geven. En als leerlingen het echt niet bij kunnen benen, een klas lager te plaatsen. Of indien nodig een klas hoger, wat ik in de praktijk niet altijd goed zie verlopen. Daarom is voor een leerling die het misschien te makkelijk vind, een niveau hoger of extra werk aan te bieden. En dan in een vak wat diegene interessant vind, en daar dan een soort van verslag van te maken en eventueel een presentatie over te houden. Want je moet kinderen ook stimuleren als ze het allemaal makkelijk aan kunnen. Ze moeten ook uitdagingen krijgen, want anders gaan ze zich vervelen en daardoor soms juist niks doen. Er moet dus passend onderwijs zijn voor de leerlingen qua niveau.
Ik vind het belangrijk dat leerlingen ook de praktijk in gaan. Bij verschillende vakken ook praktische dingen onderzoeken. Niet alleen bijv. proefjes bij scheikunde, maar bij biologie naar een verbrandingsoven o.i.d. Dat ze zich daar van te voren over gaan verdiepen en daarna reflecties maken over wat ze ondervonden hebben. Ook krijgen ze theorie. De praktijk is een ondersteuning van de theorie.

Zelfstandigheid is belangrijk om te ontwikkelen. Later in de samenleving sta je er (bij wijze van) ook alleen voor. Er is dan niemand die je handje blijft vasthouden en alles voor je voorkauwt. Als docent zijnde is het belangrijk om stof aan de rijken, en opdrachten die daarbij bijhoren. Als leerlingen zelf met een initiatief komen om een onderwerp aan te pakken, moet dat ook gestimuleerd worden. Zelfstandigheid is belangrijk, maar de docent moet er wel structuur aan geven. De docent moet wel eisen kunnen stellen om te zeggen wanneer iets af moet. Maar elke docent kan dat zelf aankijken hoe dat gaat per leerling. Ik denk dan buiten de gewone huiswerkopdrachten in werkschriften zoals bij exacte vakken. Ik denk dan meer aan een onderwerp die je bij een vak neemt. Het is goed om buiten de stof uit een boek een onderwerp onder de loep te nemen, en er dan zoals al eerder gezegd praktijk erbij te voegen. En ook dat binnen een klas leerlingen verschillende subonderwerpen krijgen van dat grote onderwerp, en daar dan onderzoek naar doen en later dat presenteren aan de klas. Daarbij is het goed om leerlingen vrijheid te geven in wat ze willen doen. Maar daarbij vind ik het ook belangrijk dat ze overleggen en reflecteren met de docent over hoe en wat. En dat je ze ook bijbrengt dat het handig is om een planning te maken. Zeker omdat je met meerdere mensen werkt, en het op tijd af wilt hebben. Er zit echt wel een natuurlijke drang in een mens om dingen te leren. Maar daarbij is wel structuur en sturing nodig. Want zeker puberende mensen hebben dat wel nodig (zoals al eerder over dat het puberbrein een chaos is). Daarbij is het niet bedoeling dat de docent de planning moet maken. Maar dat leerlingen daar zelf mee aan de slag gaan, en dat de docent daar bij begeleid. En anders heb je ook nog altijd trial en error, door uit te proberen leer je wat wel werkt en wat niet werkt. Want als leerlingen zich niet aan de planning houden, merken ze vanzelf dat het niet werkt. Door zulke dingen worden ze ook zelfstandig, en zeker als je dat nareflecteert met een docent.

Stage lopen lijkt mij ook een goede manier van leren. Het echt in de praktijk ervaren. Niet dat ze halfjaar stages gaan lopen, maar bijv. twee keer in het ene laatste of laatste schooljaar, 2/3 weken lang 3/4 dagen in die weken ergens gaan stage lopen. Daarbij wel gekeken naar wat zijzelf interessant vonden, en wat mogelijk is. Zo’ n stage moet een soort van voorbereiding zijn op de vervolgstudie/ werk. In het voortgezet onderwijs wordt in een vrij laat stadium wat gedaan met, wat wil hierna studeren. Bij velen word het ‘kortdag’ met beslissen wat diegene wilt doen. Daarom lijkt mij een stage handig om in de praktijk te ervaren wat je interessant vind. De stage kan dan wel van een korte duur zijn, maar je ervaart wel meer dan dat je dat helemaal niet zou hebben. Ook meeloopdagen zouden veel meer gestimuleerd moeten worden. Vaak beginnen mensen een vervolgstudie met een instelling van, ik zie wel wat ik ervan vindt. Soms pakt het goed uit, maar soms ook niet. Veel studenten stoppen dan ook in hun eerste studiejaar, en weten dan nog niet altijd wat ze daarna willen doen. Daarom is een goede voorbereiding op een vervolgstudie erg belangrijk.


Wat zijn volgens mij de ideale leeromstandigheden
Leerlingen moet zich veilig voelen in een school/ klas -> veilige leeromgeving. Geen discriminatie, maar respect voor elkaar. Leerlingen moeten naar elkaar kunnen luisteren zonder elk ander belachelijk te maken. Iedereen mag zijn mening geven, maar op een respectvolle manier zonder een ander echt te kwetsen. Wetend dat niet iedereen anders is, want iedereen is uniek. Ze moeten voor elkaar open staan en elkaar helpen in moeilijke tijden.
Ze moeten het idee hebben dat ze gehoord worden door docenten. Dat ze echt iemand zijn, en geen nummertje. Docenten staan niet ver boven de leerlingen. Ze zijn zeker niet autoritair, maar moeten we structuur houden waar leerlingen zich goed bij voelen. Ze moeten wel de leerlingen begeleiden en stof overbrengen.
Sommige leerlingen werken beter met samenwerking, en andere weer individueel. Opdrachten die leerlingen krijgen die aansluiten bij de gegeven theorie en praktijk lessen zijn soms samenwerkingsopdrachten, maar soms ook individuele opdrachten. Bij de samenwerkingopdrachten krijgen ze ook weer te maken met natuurlijk verschillende mensen, dus ook verschillende meningen. En bij de individuele opdrachten zijn ze ook bezig met hun eigen kijk en meningen op dingen. Het gaat er dus om dat ze zelfstandigheid ontwikkelen, maar ook omgaan met anderen.

Wat vind ik belangrijk om leerlingen mee te geven
Om erachter te komen wat je vind qua mening e.d., is het belangrijk dat je kennis op doet van allerlei gebieden. Het is nog nooit slecht geweest om veel kennis van dingen op te doen. Het zit in de mens zijn aard om dingen te kunnen verklaren. Sommige mensen gebruiken god daarvoor, en andere mensen de wetenschap. Daarom is het belangrijk dat leerlingen van al die dingen wat meekrijgen om zelf een visie te ontwikkelingen.
Ik vind het belangrijk dat leerlingen ook dingen in de praktijk ervaren. Zowel qua onderzoeken doen, of een dag ergens heen gaan, als een stage van korte duur (soort van snuffelstage). Met de kijk op de vervolgstudie en werk. Want veel leerlingen weten niet wat ze willen gaan doen. En dan moeten ze wel gaan studeren, en dan stoppen ze soms in het eerste studiejaar (of soms zelfs later) wel. Natuurlijk moet je het allemaal eerste ervaren voordat je weet of je het echt wat vind. Maar een goede voorbereiding op een vervolgstudie kan al veel helpen.

In welk opzicht mijn school lijkt op andere scholen
Het Jenaplan heeft hier en daar wel basisprincipes waarbij ik me kan aansluiten. Zoals dat elke mens uniek is, dat er maar één van is. Daarom heeft ieder kind en elke volwassene een onvervangbare waarde. Dat een mens het recht heeft om zijn eigen identiteit te ontwikkelen. En dat moeten werken aan een samenleving die ieders unieke en onvervangbare waarde respecteert.
De zelfstandigheid is ook belangrijk bij het Jenaplan. Bij mijn ideale onderwijs is die wat meer ondergeschikt, omdat het ook nog samengaat met samenwerking. Dus combinaties/ afwisselingen daarvan.
Het Jenaplan heeft ook de verdeling van groepen naar aanleiding van niveaus e.d. Dat heb ik niet bij mijn ideale school. Daarbij moet wel gekeken worden naar wat het niveau is, of de leerling op de juiste plek zit. En indien nodig extra werk of aandacht, of zelfs overplaatsing van een hoger of lager niveau. Dus er moet wel gekeken worden naar niveau, maar niet dat ze wekelijks in andere groepen zitten.
Vanwege de concentratieboog van leerlingen heeft het Jenaplan wekelijks 4 basisactiviteiten: gesprek, spel, werk en viering. In ‘mijn’ onderwijs heb ik dat niet. Maar om niet alleen maar theoretische stof uit te wisselen, moet het gecombineerd worden met praktijk en werken aan de hand van thema’s. Dingen bezoeken, leerlingen moeten zelf onderzoeken en dat presenteren. Ook daarmee creëer je dat de concentratieboog goed blijft.

In welk opzicht onderscheidt mijn school zich van andere scholen
Dat er bijv. stage gelopen word. Bij andere onderwijzen hebben ze het wel veel over om ook praktisch bezig te zijn, maar niet over stages. Ook met de kijk op vervolgonderwijs. Sommige onderwijzen hebben het wel over de samenleving, en het latere maatschappelijke leven wat je voor je hebt. Maar dan kijken ze niet naar het vervolgonderwijs. Terwijl je dat eerst nog moet doorstaan voordat je ‘bent bij het latere maatschappelijke leven’. Zeker als puber zijnde en je moet gaan kiezen wat je wilt. Is het belangrijk dat je weet wat je wilt kiezen en waarom. Daarom is het een goede bodem om onderzoek te doen, zodat je er zelf achter komt waarom je iets wilt.
Veel onderwijzen kijken naar of zelfstandig werken, of samenwerken. Bij mijn ideale school zou dat een combinatie moeten zijn. Zelfstandig werken om zelfstandig te worden, je eigen mening vormen, zelf onderzoek doen en zelf planningen en reflecties maken. Maar ook dat juist met anderen kunnen doen. Zo leer je ook van elkaar, en weet je dat andere mensen andere gedachte gangen hebben en manieren van werken waarvan je ook weer kan leren.

Praktische invulling van mijn ideale onderwijs
De school moet een open karakter tonen, met veel ruimte. De klassen moeten niet te groot worden, maar er moet wel genoeg plek zijn om ook rust te hebben. Vakken worden in bepaalde lokalen gegeven, zodat er inspirerende dingen aan de muur kunnen hangen voor het betreffende vak. Er moeten zo breed mogelijke hoeveelheid vakken gegeven worden. Zodat leerlingen van veel dingen weet krijgen, zodat ze daar over na kunnen denken en hun mening vormen. Zowel praktische al theoretische vakken. Als ze verschillende vakken ‘geproefd’ hebben, hebben ze ook meer keuze mogelijkheden voor het vervolgonderwijs. Zodat ze weten welke richtingen je allemaal op kan.
Bij alle vakken krijgen ze eens in de zoveel tijd (de docent kan bepalen wanneer en hoeveel, maar tenminste 3) een onderwerp (die past bij de lesstof) die ze verder uitdiepen als een soort project. Leerlingen krijgen eerst informatie over dat onderwerp, en mogen zelf kijken wat ze per kleine groepjes en soms individueel gaan uitwerken. Als dat niet lukt, kan de docent een subonderwerp aanbieden. Daarbij kunnen ze eventueel ook dingen in de praktijk ondernemen, mensen uitnodigen op de school, excursies enz. Uiteindelijk moeten de leerlingen wel gewone examens maken. Dus ‘reguliere’ lesstof mag niet lijden onder de projecten. De projecten moeten juist een aanvulling zijn op de lesstof.
Er zou wel een indeling moeten zijn zoals mavo, havo en vwo. Hoe hoger hoe dieper op de stof in, hoe meer zelfstandig (indien nodig meer begeleiding).
In heel de school hangt een sfeer van gelijkheid aan iedereen. Niemand is raar, iedereen is een uniek individu. Bij problemen is iedereen bereid om te helpen. Iedereen kan altijd terug vallen op docenten of eventueel andere hulpinstanties indien nodig.
Natuurlijk worden er ook dingen georganiseerd zoals studiereizen, schoolfeesten, excursies, hulpacties e.d. Waarbij iedere creatief plan/ oplossing welkom is. Waarbij leerlingen zelf mee moeten helpen om zulke dingen te realiseren, zodat ze zelf ook inbreng hebben.

Kunstenaar voor een dag

Een eenmalige workshop voor zeer moeilijk lerende kinderen.
Door Jelena, Karen, Tim, Larisa en Manon.



Inleiding
In periode 4 kregen wij de opdracht om een workshop te organiseren onder het thema ‘de doos van Pandora’. De opvatting van dit project en de doelgroep keuze was geheel vrij. Al snel kwamen er grootste plannen op tafel die moeilijk realiseerbaar bleken te zijn. Toen onze groepsformatie eindelijk compleet was konden we beginnen met een realistisch plan op te stellen. Al snel kwamen we bij een doelgroep waarmee Karen al eerder kennis had gemaakt in een eerdere opleiding. Voor de rest van onze groep was de doelgroep van zeer moeilijk lerende kinderen nog geheel onbekend.

Een geweldige uitdaging dus. We kregen niet alleen de kans om met een nieuwe doelgroep kennis te maken maar ook met een nieuwe manier van lesgeven.



Doelgroep analyse
Zeer Moeilijk Lerende Kinderen

Het is erg lastig om een algemeen beeld te schetsen van zeer moeilijk lerende kinderen, hiervoor verschillen ze teveel van elkaar. We hebben toch geprobeerd om een aantal veel voorkomende kenmerken op een rijtje te zetten om de doelgroep iets te verduidelijken.

- De leerling heeft een beperkte woordenschat
- De leerling staat vreemd tegen over vaste zegswijzen (spreekwoorden e.d.)
- De leerling heeft weinig zelfkritiek
- Voor de leerling staan elementaire behoeften centraal
- De leerling heeft weinig belangstelling voor andere kinderen
- De leerling speelt monotoon, solitair en heel eenvoudig
- De leerling vertoont zelf geen initiatief tot zorg voor kleding en

lichaamsverzorging
- De leerling is in moeilijke situaties snel ontredderd.
- De leerling heeft veel behoefte aan structuur en duidelijkheid

Onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen
ZMLK-onderwijs is een onderwijsvorm gericht op zeer moeilijk lerende kinderen, kinderen met een verstandelijke handicap of ernstige leerproblemen.
Het ZMLK behoort tot cluster 3 van het speciaal onderwijs.
Tot cluster 3 behoren scholen die onderwijs verzorgen voor meervoudige, verstandelijke en lichamelijk gehandicapte kinderen die het reguliere onderwijs niet kunnen volgen. Indien deze kinderen wel binnen het reguliere onderwijs worden opgevangen, hebben deze kinderen recht op een zogenaamd rugzakje.
Plaatsing op een school voor ZMLK is afhankelijk van het IQ van het kind. Dit moet onder de 55 zijn of tussen de 55 en 65 met aanvullende problematieken. Dit kunnen zijn: sociaal emotionele achterstand, een informatieverwerkingsstoornis (bijv. ADHD, autisme) en een leerachterstand.

De Herman Broeren School(school voor ZMLK)
Op de Herman Broeren School zitten veel verschillende leerlingen. Deze groep varieert in niveau, in leeftijd en in specifieke hulpvragen.

De meeste leerlingen hebben een algehele ontwikkelingsachterstand, soms met een vorm van autisme, ADHD en/of sociaal-emotionele problematiek. Daarnaast zitten er op de Herman Broeren School leerlingen met epilepsie of licht motorische beperkingen.
Er zitten ook leerlingen op de Herman Broeren School die eigenlijk binnen cluster 4 vallen. (dit zijn zeer moeilijk opvoedbare kinderen, ZMOK) Dit zijn leerlingen die een te hoog IQ hebben om een ZML leerling te zijn. Maar in de praktijk waren er teveel gedragsmatige problemen rondom deze leerlingen op de cluster 4 school. Om die reden zijn deze leerlingen op de Herman Broeren School geplaatst. De structuur en aanpak op de Herman Broeren School sluit goed aan bij de behoefte van deze leerlingen. Het is vrij uniek dat de Herman Broeren School de deuren open zet voor deze doelgroep. Sinds de invoering van de clusters was dit wettelijk niet meer mogelijk. Maar door een afspraak (wettelijke convenant) die gesloten is met een cluster 4 school in de regio (de Rietlanden, ZMOK school) kunnen deze leerlingen op de Herman Broeren School terecht.
De leerlingen krijgen tot de leeftijd van maximaal 20 jaar onderwijs op de Herman Broeren School. Ze worden op de Herman Broeren School begeleid naar:

Dagbesteding
Onder de categorie dagbesteding worden alle
vormen van werken onder begeleiding verstaan. Zoals bijvoorbeeld groenvoorzieningen, horeca, schoonmaak e.d.

Arbeidsmarktgerichte route
Het gaat hier om het verrichten van arbeid waaraan
duidelijke prestatie en persoonlijke criteria verbonden
zijn. Bijvoorbeeld werken binnen de Sociale Werkvoorziening (SW) en werken binnen het Vrije Bedrijf (VB).

Diplomagerichte leerweg
Het komt voor dat leerlingen vanuit de Herman Broeren School de
overstap maken naar een andere vorm van onderwijs.
Dit is vooral het geval bij de Cluster 4 leerlingen (vanwege het hogere IQ) Bijvoorbeeld Praktijkonderwijs en Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO) binnen het VMBO (kader en basis)

Thema Graffiti
Een thema moet altijd aansluiten op de behoefte van je doelgroep. Vanuit daar ontwikkel je zo een opdracht of een lessenserie waaraan de deelnemer zich kan identificeren. Zo gebeurde dit ook bij ons eerste kennismakingsbezoekje waarin we inspiratie opdeden voor de eenmalige workshop.

De leerlingen op de Herman Broeren school zijn erg gericht op hun omgeving. De dingen die buiten de school gebeuren worden vaak ook binnen de school muren besproken. Als er belangrijke dingen gebeuren heeft dit directe invloed op de leerlingen. Zo ook het vandalisme en graffiti, dat overal in wijken te vinden is.

‘Graffiti is iets voor stoere jongens.’ Hebben we al verschillende keren gehoord van leerlingen. Graffiti is gerelateerd aan vandalisme maar ook aan stoere jongens. En iets dat stoer is, is leuk en spannend. Tenminste voor veel leerlingen wel. Zo kwamen we op het idee om een activiteit te organiseren waarbij we het vandalisme gehalte ombuigen tot een positieve activiteit.

In de les zelf kwamen we er al snel achter dat we goed zaten met ons thema ‘graffiti’. Toen de les begon en Tim in het kort vertelde over de opdracht en het woord ‘graffiti’ viel had hij meteen alle verwonderde ogen op zich gericht. Hier en daar klonk zelf een diepe ‘ohhhhh.’ Ook kwamen er meteen een paar vingertjes. Deze leerlingen vertelde dat in hun buurt ook graffiti was gespoten en dat, dat helemaal niet mocht! Deze thematiek en deze kunstwijze was dus iets waar deze leerlingen al mee te maken hadden gehad en dus een makkelijke overstap was naar het zelf maken van graffiti op een legale manier in een leuke en actieve workshop.

Link naar een kunstenaar
Om de kinderen een inspiratie te geven in de trant van: ‘Graffiti is kunst’ hebben we een kleine link gelegd naar een beeldend kunstenaar die met spuitbussen 2D werk maakt. Dit is een manier om kinderen bewuster te maken van de hedendaagse kunst. Het aardige van deze links was dat Jelena, Manon en Larisa deze persoon hebben ontmoet en zijn werk hebben gezien. Waardoor het makkelijker is om de link te leggen omdat je weet waar je over praat.

Michel Alders – Beeldend kunstenaar met spuitbussen

De lesbrief
Kunstenaar voor één dag
Inleiding
Het doel van dit project is het geven van een eenmalige workshop. Dit mag in verschillende vormen toegepast worden op de door jouw gekozen doelgroep. Onze doelgroep is een klas leerlingen van het speciaal onderwijs. Met deze leerlingen willen we graag een eigen logo ontwikkelen en graffiti spuiten.

Doelgroep
Zeer moeilijk lerende kinderen (zie hoofdstuk doelgroep analyse)

Lesplan
In de eenmalige workshop willen wij de leerlingen kennis laten maken met het ontwikkelen van een eigen handtekening en logo’s. In de inleiding van de les laten wij de leerlingen een PowerPoint zien met voorbeelden van logo’s/ handtekeningen. Een handtekening hoeft namelijk niet alleen te bestaan uit letters. Daarna maken de leerlingen de handtekening in het groot op karton. Deze handtekening word uitgesneden. Daarna word dit sjabloon gespoten op een t- shirt/ houten plaat. Deze kunnen later in de school opgehangen worden/ gepresenteerd. Hierna houden we een evaluatie/ nabespreking met de leerlingen.

Datum
7 juni 2010 / van 13.45- 15.00

Studenten
- Tim van Schie
- Karen Gerritsen
- Larisa Cichy
- Manon Leisink
- Jelena van Buuren

Materialen
- spuitbussen verf in verschillende kleuren
- t- shirts/ houten platen
- karton
- scharen/ stanleymessen
- papier/ potloden

Activerende werkvorm

Wie tikt het eerst

Doel Leerstof oefenen of toetsen
Groepssamenstelling Klassikaal in 2 teams
Wanneer Midden/ einde les( sen) serie
Duur Ongeveer 20 min

Voorbereiding
Ongeveer twintig A4-tjes met antwoorden ( niet te lang, begrippen of jaartallen bijvoorbeeld) en plakband.

Werkwijze
- Plak op het bord voor de klas een flink aantal A4-tjes met daarop antwoorden behorend bij een bepaald onderwerp. Elk papier bevat slecht één antwoord.
- Verdeel de klas in 2 teams. Elk team heeft een vertegenwoordiger voor de klas staan.
- De teams mogen om en om een vraag stellen waarop een A4-tje op het bord het antwoord moet vormen.
- Als team A een vraag stelt dan moeten beide leerlingen voor het bord zo snel mogelijk proberen het antwoord te geven door met de hand op het juiste A4-tje te tikken. Wie dat het snelst doet blijft staan. De ander wordt vervangen door een ander uit zijn groep.
- Een leerling noteert welk team de meeste vragen juist heeft beantwoord. En dat team is natuurlijk de winnaar!!!

Jelena en ik hadden schildertechnieken als onderwerp gekozen voor ons lesje. Daarbij wilde we graag een leuke en actieve werkvorm. Jelena had er een gevonden, en deed de uitwerking van de opdracht op papier. Ik zocht daarbij termen en heb ze op een a4 geschreven. Uiteindelijk werden het 20 termen zoals:
Fresco, olieverf, Jackson Pollock, clair-obscur, dripping, Rubenisten, lineair, sfumato enz.

Sommige mensen vonden het misschien iets te onhandig dat er heen en weer gerent moest worden. Maar andere vonden dat juist wel weer lekker, om even iets actiefs te doen. We hadden beter een lijn met bijv. plakband op de grond aan kunnen geven, als ‘startpunt’ waar het achter moest staan.
De meningen waren verdeeld over om eerst met je groepje een aantal vragen te bedenken. Omdat dan ook weer het antwoord doorgespeeld kan worden, omdat uit elk groepje een vertegenwoordiger moest aantikken, en dus het antwoord al zou weten. Dan had bijv. ieder voor zich wat vragen op papier moeten zetten, en het goedkeuren. Want ook was het soms niet duidelijk welke vragen nou wel of niet goed waren. We hadden van te voren de spelregels beter op het bord kunnen zetten. Ook over de soorten vragen die ze mochten stellen. Want soms waren de vragen dus niet goed. Omdat het omslachtig kan zijn om eerst iedereen wat vragen te laten bedenken, ook omdat het antwoord dus al doorgespeeld kan worden, kan de docent ook terplekken een vraag afkeuren. Dat deden wij nu al, en dat vond ik best prima gaan. Dan kreeg gewoon geen ‘leerling’ een punt.
Ook was het niet duidelijk wat er gebeurde wanneer beide teams het goed hadden. Al met al hadden de spelregels duidelijker moeten zijn, maar was het wel een leuke werkvorm.

Cultuurcoach en Hollandse Schoolkunst

Artikel Cultuurcoach, uit Bulletin Cultuur & School,
maart 2010.

Het cultuur educatie krijgt versterking van de cultuurcoach, ook wel combinatiefunctionaris genoemd. Dit is een combinatiefunctionaris die met één been in de school staat en met één been in een culturele instelling. De cultuurcoach is de brug tussen school en culturele en sport instellingen. Hij zorgt voor het partnerschap daartussen. Een combinatiefunctionaris is in dienst bij één werkgever, maar werkt zowel in het onderwijs als in de sportsector of cultuursector. Het initiatief voor deze functies is in gang gezet door de ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’, waarin de bewindslieden van VWS (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en OCW(Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) samenwerken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en koepelorganisaties in de sport, cultuur en het onderwijs. Met de cultuurinformatie als aanspreekpunt voor het werk van de cultuurcoach.

(Een brede school is voor een brede ontwikkeling van het kind. Op een brede voorgezet onderwijs school staan de leerling centraal. Brede scholen hebben allemaal gemeen dat de school structureel samenwerkt met andere instellingen zoals kinderopvang, welzijnswerk, muziekschool en/of sportvereniging. Het doel is in het algemeen de ontwikkelingskansen van kinderen te vergroten.)

De impuls loopt van 2008 tot en met 2012 met de bedoeling dat de combinatiefuncties structureel worden. De gedachte achter de ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’ is dat er meer structurele menskracht nodig is als het gaat om sport, bewegen en cultuur voor schoolkinderen, zeker in achterstandswijken. (Achterstandswijken of probleemwijken zijn benamingen voor woonwijken met diverse infrastructurele en maatschappelijke tekortkomingen.) Van die achterstandwijken moet juist een krachtwijk gemaakt worden. (Een krachtwijk is juist het tegenovergestelde van een achterstandswijk. Dus infrastructureel en maatschappelijk zijn deze wijken juist sterk.) De gemeente matchen de subsidie van de rijksoverheid met een eigen bijdrage en ontwikkelen samen met de betrokken partijen een plan van aanpak voor de combinatie- functionarissen in hun stad of dorp.
Bij de activiteiten die georganiseerd worden moet je denken aan de sport coach van een voetbalclub die op het schoolplein een wedstrijd organiseert. Of een muziekcoach die schoolkinderen lessen geeft in hun eigen wijkgebouw, omdat de muziekschool te ver weg is. De cultuurcoach van YO! Opera ging zelfs een maakproces van een operavoorstelling bij de leerlingen betrekken. En hebben dan bijvoorbeeld samen composities gemaakt die een plek in een voorstelling kregen. Ook zijn er combinaties mogelijk van sport en dans. Zoals streetdance combineren met vechtsport, balsport, skaten en acrobatiek.

In 2012 moeten er verspreid over het land minimaal 135 cultuurcoaches aan het werk zijn. 30 Grote gemeenten zijn als begonnen, vooral op de brede scholen in krachtwijken. De kleinere gemeenten volgen. Omdat ze gekozen hebben voor brede scholen in krachtwijken, komt een cultuurcoach in een veeleisende omgeving terecht. Maar juist op die scholen is het uiteindelijk dankbaar werken en het enthousiasme is groot. Scholen zien de positieve effecten: meer creativiteit en eigen initiatief bij de kinderen. Het is een stimulans voor hun sociaal- emotionele ontwikkeling. Ook de rol van ouders is belangrijk. Juist in aandachtswijken letter ouders er vooral op dat hun kinderen taal een rekenen leren, zodat ze later goed terecht komen. Maar als je hen uitnodigt voor een avond met optredens op school, zien zij was dans, muziek of theater met hun kind doet.
Door de cultuurcoaches krijgen scholen de ruimte om met grote regelmaat culturele activiteiten plaats te laten vinden en deze sterkt te verankeren in hun schoolprogramma. Dat zou eventueel ook afname van de ‘Hollandse schoolkunst’ kunnen betekenen. Want leerlingen komen veel meer in aanraking met kunst en cultuur, waardoor ze er een brede kijk op kunnen krijgen. En weer ideeën op doen om zelf aan de slag te gaan. Het ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’ sluit goed aan op het authentieke leren, wat de ‘Hollandse schoolkunst’ zou op kunnen heffen.

In de praktijk
75% van de scholen in Nederland zijn inmiddels bekend met de ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’. De scholen zijn wel enthousiast, maar soms ook wat terughoudend, omdat ze zich afvragen of het tijdelijk of structureel is. Maar de subsidies voor combinatiefuncties moet structureel worden.
Scholen kunnen niet altijd zelf kiezen of ze meedoen, want ze zijn afhankelijk van gemeentelijk beleid. De gemeente maakt de verdelingen tussen aandacht voor sport en cultuur en bepaalt ook op welke scholen de coaches worden ingezet. Scholen krijgen vaker te maken met sportcoaches dan met cultuurcoaches. De sportsector heeft 1125 formatieplaatsen tegenover 135 voor cultuur.
Na enquêtering is de schatting dat er nu zo’n 80 cultuurcoaches werkzaam vanuit instellingen voor kunsteducatie. Andere cultuurcoaches zijn bijvoorbeeld in dienst bij een museum, theatergroep of bibliotheek. Ook scholen kunnen de werkgevers zijn van een cultuurcoach.
Uit de enquête kwam ook kritiek naar voren op de regeling, die volgens sommige leden onnodig ingewikkeld zou zijn. Zo vroegen ze zich af of het wel handig was dat de gemeenten ertussen zitten. En of één centraal loket voor de subsidies niet eenvoudiger was geweest. Volgens landelijk projectleider De Jeu zou dat logistiek een flinke klus zijn. En dat je juist beter de gemeenten erbij kan betrekken. Zodat je ook weet hoe het in elke stad of dorp er precies aan toe gaat.
Volgens De Jeu duurt het misschien even voordat ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’ op gang komt, maar dan staat het ook als een huis.


Mijn mening over cultuurcoach en Hollandse Schoolkunst
Het is goed dat ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’ is opgezet. Hierdoor word de drempel voor leerlingen verlaagd om buiten school met sport en cultuur bezig te zijn. En zoals ik al eerder klein gedrukt tussen het artikel door heb gezet is dat ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’ de kans op afname van de ‘Hollandse schoolkunst’. Omdat de leerlingen meer in aanraking komen met kunst en cultuur, waardoor ze er een brede kijk op kunnen krijgen en weer ideeën op doen om zelf aan de slag te gaan. Wat weer goed aansluit op het authentieke leren, wat de ‘Hollandse schoolkunst’ zou op kunnen heffen.