donderdag 10 februari 2011

Filosofie Augustinus

Filosofie tekst
De filosofie en de kunst, van Thomas Baumeister, damon 1999.
Over Augustinus (354- 430), een van de Christelijke kerkvaders die het neo-platonisme aanhing en dat heeft getransformeerd tot/ naar het Christendom.

Augustinus heeft in zijn filosofie vele overeenkomsten met het platonisme, zoals dat kunst en schoonheid samen gaan. Maar Augustinus heeft zich niet bij Plotinus aangesloten als het gaat om de esthetica van het getal.
‘Alle dingen tussen hemel en aarde hebben vorm omdat ze volgens getallen geordend zijn. Er is geen menselijke kunstenaar of ambachtsman die niet meet en rekent. Het is dus het getal, dat de hand ban de kunstenaar beweegt. Er bestaat geen kunst zonder goede verhoudingen’. Aldus Augustinus. De pythagoreïsche (de leer van Pythagoras, een Griekse wiskundige, wijsgeer, filosoof en hervormer) opvatting dat schoonheid in bepaalde maatverhoudingen bestaat, beheerst het esthetische denkbeeld van Augustinus. Alles wat schoonheid heeft, heeft zijn schoonheid en volmaaktheid te danken aan bepaalde, zeer elementaire getallenverhoudingen.
Augustinus streeft naar een verbinding van de esthetica van het gatal met platoonse of neo-platoonse elementen. Plotinus beschouwt de symmetria als niet fundamenteel en niet op alle soorten van schoonheid van toepassing. De pythagoreïsche theorie zou begrensd zijn en dus niet op alles toe te passen. Augustinus heeft die schoonheden die niet meetbaar waren tot een lagere rang gerekend.

Door de meetkundige uitgangspunten ziet Augustinus het schone in zeer elementaire regelmatige vormen. Vormen die slechts door een lijn zijn omsloten, zonder begin en einde, de delen zijn allemaal van hetzelfde soort en de uitersten zijn allemaal even ver van het middelpunt verwijderd. Vormen die geen aanknopingspunten bieden om de beweging in de een of andere richting voort te zetten. Geen richting, geen kant heeft het overwicht, de vorm is in zichzelf besloten en is daarom als volmaakt te beschouwen.
Maar waarom die voorkeur voor het regelmatige en voor de metrische structurering? O.a. omdat een mens een handelend en op doelen gericht wezen is. Door handelingen en actief bezig zijn, daar behoord ook het denken toe, kan men plezier beleven. Veel kunsten hebben dan ook met handelen, met doen, met performance te maken. Bijv. een beweging die geen herkenbare structuur vertoont of die doelloos is, zal onbevredigend en zinloos lijken.
Regelmatige vormen zijn dus meer dan dode abstracties, ze hebben betrekking op het zelfgevoel van de mens als handelend en als strevend wezen.
De fascinatie door regelmatige getalsverhoudingen knoopt bij diepgewortelde behoeften van de mens aan. De berekenbaarheid van de werkelijkheid, de doorzichtigheid die hierdoor ontstaat, beantwoorden blijkbaar een verlangen naar zekerheid en overzichtelijkheid.

Meer dan duizend jaar na Augustinus hebben vele kunstenaars ook dezelfde gedachte gangen over esthetica van het getal. Zoals architect Andrea Palladio, hij zegt: ‘De cirkelvorm is de meest volmaakte en voortreffelijke vorm en bij uitstek voor de kerken geschikt…Aldus is deze vorm het meest geschikt om de eenheid, het oneindige wezen, de eenvormigheid en de rechtvaardigheid van God te tonen.

In hoe verre kunnen pythagoreïsche denkbeelden in de esthetica worden verklaard? De harmonie van de getalsmatige dimensie zit ook in muziek. In de harmonische samenklank zit een bepaalde regelmatige verdeling die word beantwoordt door de lengte van de snaren. Dat is een aanwijzing dat het wezen van de schoonheid in getalsmatige verhouding bestaat. Maar hoe kunnen wij dit esthetisch verband waarnemen als mens zijnde? Dat snaren van bepaalde getalsmatige verhoudingen en de corresponderende klanken als aangenaam worden ervaren, schijnt toeval te zijn, omdat wij niet de getalsverhoudingen waarderen maar de kwaliteit van de samenklanken. Als men de pythagoreïsche hypothese wilt vasthouden, moet men aannemen dat de zelf een mathematische structuur vertoont en juist daarom door bepaalde klankcombinaties aangenaam geraakt wordt. Maar de aanname van een mathematische structuur van de ziel is moeilijk aan te nemen. Uit het verband van muzikale harmonie en bepaalde getalsverhoudingen wordt geconcludeerd dat de ziel een mathematische structuur heeft. Maar waarom bevallen juist deze getalsmatige verhoudingen ons en niet ook nog andere?

De gulden snede heeft een niet geometrische eigenschap, maar wordt ook als esthetische bevredigend ervaren. Om dit pythagorisch te verklaren komt men er weer op terug, dat de ziel bepaald wat esthetisch kloppend is.